Chrysolina opmerkingen
UITHEEMS - NON-INDIGEEN mentioned North-West Europe
21
vii 2010: Kippenberg
(2010)
In: Löbl & Smetana (eds.)
Catalogue of the Palaearctic Coleoptera 6
nog te vergelijken.
1) Bij Chrysolinini in Oekraïne op het schiereiland Krim de endemische Cecchiniola Jacobson, 1908; die door Bieńkowski (2001) als subgenus in Chrysolina is geplaatst. Als enige Europese Bladkever op de Rode Lijst uit 1989 van de Economic and Social Council onder auspiciën van de United Nations. Maar sindsdien niet meer bekend, zie ook Чекиниола уплощённая.
|
En tevens bij
Chrysolinini
het vrij grote (35 soorten) mediterrane genus
Cyrtonus
Latreille, 1829 [=
Cyrtonussa
Strand, 1935], waarvan
C.
dufouri
(Dufour, 1847) tot in montaan Midden-Frankrijk verspreid is nachts op lage
Composieten (Asteraceae) in open droge kalkgraslanden. 4.8-5.5 mm. Apter; dekschilden aan elkaar gehecht, maar
altijd mogelijk om minstens gedeeltelijk te openen; halsschild-achterhoek puntig
naar achteren stekend, het dekschild omsluitend. (2n=28). LIT:
Jolivet (1951); Gómez-Zurita
et al. (2007); Vela (2010); Vela
& Bastazo (2009).
|
|
|
2) Chrysolina is volgens Daccordi (1996, in Jolivet & Cox) wel in de Noord-Neotropen, onder de genusnaam Stilodes Chevrolat in d'Orbigny, 1843. |
3) Is het halsschild duidelijk gestippeld en de zijde geheel gegroefd, dan kan het Chrysolina (Bittotaenia) salviae (Germar, 1824) betreffen. Door Bieńkowski (2001) verplaatst uit Crosita Motschulsky, 1860. Pontisch-mediterraan, de vermeldingen uit België, Frankrijk en Polen (Everts, 1922; Warchałowski, 1993) zijn oud en waarschijnlijk onbetrouwbaar (Coleoptera Poloniae). Monofaag op niet inheemse Echte salie (Salvia officinalis L.). (zie Iconograhy Borowiec 2004).
In: Löbl & Smetana (eds.) Catalogue of the Palaearctic Coleoptera 6 nog te begrijpen.
|
|
4) Bourgeois (1898) meldt Chrysolina (Hypericia) cuprina (Duftschmid, 1825) uit de Vogezen en Everts (1922) uit Westfalen, maar deze metaalkleurige soort lijkt uiterlijk veel op C. geminata, en is volgens Dahlgren (1984) een montane soort, en zijn dichtstbijzijnde vindplaats Franken. (fig. penis flagellum); (2n=38). Vondsten in Duitsland
Rijnland-Pfalz:
vergelijk : Determination history 71461 Czech Republic, Moravia Rymarov Ruda 2008.10.07 leg. Stanislav Krejcík 2008 www.biolib.cz det. cf. Chrysolina cuprina Frank Köhler 2008 det. Chrysolina geminata Andrzej Warchalowski 2008
|
|
|
5) Chrysolina (Maenadochrysa) femoralis (Olivier, 1790) is uitheems, opgegeven uit België (De Moffarts, 1893) en de Vogezen (Bourgeois, 1898). De vermelding uit België is volgens Everts (1903) foutief. 6.4-10.4 mm; kortvleugelig?, groenblauw tot zwart; poot vaak deels donkerrood. Westelijk submediterraan op Echte tijm (Thymus vulgaris L.) en Thymus polytrichus Borbas. Tegenwoordig noordelijk tot in Frankrijk (Lot, Ardèche en Savoie). (2n=24). LIT: Bourdonné (1999); Winkelman & Debreuil (2008).
F
Parc Naturel Régional des Causse du Quercy
|
|
|
6)
Van
Chrysolina
carnifex
komt
de
ondersoort
ssp.
coerulescens
hier
ook
op
uit,
zij
onderscheidt
zich
van
de
hiergenoemde
door:
de
vrij
regelmatige
gepaarde
stippelrijen,
die
tussenruimtes
van
ongeveer
gelijke
breedte
begrenzen.
Chrysolina carnifex
Distribution and Phenology 7)
Bourgeois
(1898)
betwijfelt
terecht
de vermelding
van
Chrysolina
(Ovostoma)
olivieri
(Bedel,
1892)
[=C.
coerulea
(Olivier,
1807
non
1790)]
uit
de
Vogezen.
Deze
plompe,
kortvleugelige
blauwe
soort
met
onregelmatig
gestippelde
dekschilden,
komt
voor
op
een
Salie
(Salvia
glutinosa
L.)
in
bergen
van
de
Karpaten
en
de
Balkan
tot
in
de
Alpen. In Duitse Baden-Württemberg slechts 1 onzeker record na 1950 uit Oberschwaben (Frank
& Konzelmann, 2003), (zie ook Stüber
(2003) en Verzeichnis
der
Käfer
Deutschlands). Recent bekend uit Tsjechië (Zúber,
1995). Zie de prachtige foto's Iconographia
Coleopterorum Poloniae Borowiec (2009) in
Coleoptera
Poloniae.
10
september 2014
Chrysolina olivieri
View (interactive) information