Tribus Chrysomelini Genus
Phaedon
Megerle
in
Dahl,
1823
2.5-4.5
(4.7)
mm.
Ovaal,
gewelfd,
gevleugeld,
vliegen;
eenkleurig
of
met
metaalglans
(tweekleurig
en
gestreept);
kaak
met
3
of
4
tanden;
laatste
kaaktasterlid
toegespitst;
halsschildzijde
ongegroefd;
dekschilden
met
8
regelmatige
stippelrijen
en
een
rij
met
wijd
uiteenstaande
stippels
aan
de
zijde,
1e
stippelrij
achter
groefvormig;
-omslag
vlak,
van
opzij
niet
zichtbaar;
scheen
ongedoornd,
klauwlid
en
klauwen
ongetand;
achterborst
aan
de
voorzijde
met
een
gladde
uitsparing
voor
opname
van
de
middendij
(gedeeltelijk
bij
subgenus
Paraphaedon);
spermatheca
zonder
beurs. 1.
halsschild-voorrand
over
de
hele
lengte
even
breed;
-voorhoek
regelmatig
gerond;
achterborst
met
volledig
doorlopende
dijlijn
voor
middendij 2 -
halsschild-voorrand
nabij
oog
plotseling
verbreed,
-voorhoek
schouderachtig
vooruitstekend,
-voorzijde
in
het
midden
afgevlakt;
achterborst
met
verkorte
dijlijn. subgenus
Paraphaedon
Sharp,
1910 P.
tumidulus
(Germar,
1824)
subgenus
Phaedon
s.
str.1
2.
ruimte
tussen
stippelrij
8
en
9
van
dekschild
ongeveer
even
breed
als
anderen;
meer
dan
1.6
maal
langer
dan
breed;
meestal
blauw 3 -
dekschildruimte
tussen
stippelrij
8
en
9
voor
tweemaal
zo
breed
als
andere
tussenruimtes;
±
1.6
maal
zolang
als
breed;
meestal
bronskleurig. P.
laevigatus
(Megerle
in
Duftschmid,
1825) soms
zijn
de
larven
beter
te
determineren 3. dekschild
stippelrijen
4
t/m
7
aan
het
eind
onregelmatig;
5e
stippelrij
aan
het
begin
tot
ver
voorbij
het
schildje
verdiept,
zodat
de
schouder
duidelijk
wordt
begrensd;
eerste
2
sprietleden
vanonder
ook
zwart;
kopschild
in
het
midden
afgescheiden
van
voorhoofd
4 -
dekschild
geheel
regelmatig
gestippeld,
rij
4
en
5
komen
achter
samen,
5e
(en
6e)
stippelrij
aan
het
begin
korter
gegroefd:
tot
net
na
het
schildje;
eerste
2
sprietleden
van
onder
iets
roodachtig;
kopschild
in
het
midden
niet
(door
stippels
of
naad)
afgescheiden
van
het
voorhoofd. P.
cochleariae
(Fabricius,
1792) 4.
dekschilden
koperrood
met
blauwe
of
groene
weerschijn,
soms
geheel
groen
(13%),
zelden
geheel
blauw
(2%);
kop
en
halsschild
vaak
donkerder;
laatste
buiksegment
vanonder
smal
bruin
gezoomd;
penis-eind
gerond. P.
concinnus
Stephens,
1831 -
dekschilden
donkerblauw
tot
zwartblauw,
soms
met
groene,
zelden
met
goudkleurige
weerschijn;
laatste
buiksegment
van
onder
breed
roodachtig
gezoomd
(ongeveer
1/3
deel);
penis-eind
niet
geheel
gerond. P.
armoraciae
(Linné,
1758)
Larven
vuilwit,
donker
uitkleurend
in
3
stadia,
langwerpig
en
vlak,
met
afweerklieren,
1e
achterlijfsegment
met
2
haren
op
eerste
achterste
vlek,
zonder
plakkerige
laatste
segmenten.
(2n=34).
Tabel
voor
de
larven
van
Phaedon
a.
achterlijfsegmenten
in
het
midden
aan
de
voorzijde
met
vlekken P.
armoraciae
-
achterlijfsegmenten
in
het
midden
aan
de
voorzijde
zonder
vlekken b
b.
basale
deel
van
de
klauw
rechthoekig
verbreed;
de
zijdelingse
vlekken
op
het
6e
achterlijfsegment
versmolten
en
goed
begrensd
(fig.
)
#Cox
(1991) P. tumidulus P.
cochleariae
-
basale
deel
van
de
klauw
stomp
hoekig
verbreed;
de
zijdelingse
vlekken
op
het
6e
achterlijfsegment
gescheiden
en
slecht
begrensd P.
concinnus