Tribus Chrysomelini

Genus Prasocuris Latreille, 1802

 

3.5-6 mm, gevleugeld. Dekschild met 9 regelmatige stippelrijen; laatste kaaktasterlid toegespitst. Larven met afweerklieren, 1e achterlijfsegment met 3 haren op eerste achterste vlek. (2n=34).

1. ovaal tot langovaal; halsschild breder dan lang, achter ongerand; stippels in de 9e rij voor het midden wijder uiteenstaand dan in andere rijen  2

 -  gestrekt; halsschild ongeveer even lang als breed, achter gerand; 9e stippelrij voor het midden niet opvallend anders uiteen dan in andere rijen  4

subgenus Eremosis Des Gozis, 1875

2. kop verborgen onder het grote halsschild; halsschild niet rood gezoomd, dicht en sterk gestippeld: er zou bijna geen andere stippel meer tussen kunnen; ovaal en gewelfd.

  P. glabra (Herbst, 1783)

 -  kop niet verborgen onder halsschild; halsschild rood gezoomd, veel spaarzamer gestippeld; langovaal tot langwerpig, matig gewelfd  3

subgenus Hydrothassa Thomson, 1859

3. dekschilden alleen aan de zijde met een rode tekening; langwerpig; 7e sprietlid als anderen.

P. marginella (Linné, 1758)

 - dekschilden meestal ook bovenop met gekromde rode banden: van 5e tussenruimte voor naar 3e tussenruimte in het midden; langovaal; 7e sprietlid verbreed.

P. hannoveriana (Fabricius, 1775)

subgenus Prasocuris s. str.

4. eenkleurig donkerblauw, soms iets groenachtig, zelden zwart; 7e sprietlid als anderen; gelobde voetlid het breedste.

P. junci (Brahm, 1790)

 - halsschild en dekschilden donker groen of blauwachtig, meestal met gele banden; 7e sprietlid naar voren en zijdelings verbreed; eerste voetlid van ó het breedste.

P. phellandrii (Linné, 1758)