Griendhaantjes - Phratora

 

Phratora wilgenhaantjes

 

De kevers vliegen van hun overwinteringplaats naar de waardplanten (Wilgen en Populieren - Salicaceae). De soortgroep P. tibialis/polaris is later op Berken - Betulaceae gespecialiseerd (Köpf 1996). Vlak voordat de paringstijd aanbreekt (alleen Phratora laticollis paart het hele jaar door) zwermen de kevers rond en kunnen zij bij duizenden in een griend neerstrijken. Zelfs 's nachts vliegen zij (P.S. van Wielink, mond. med.). Enkele dagen na paring begint de eileg van maximaal 400 eieren. De eieren van P. atrovirens zijn bruin, van de overige soorten wit. In twee rijen naast elkaar worden enige tientallen eieren liggend afgezet, zie waarneming.nl-7170807. Zij worden dakpansgewijs overdekt met een kleverige secreet en met bladharen. De acht maanden oude kevers sterven dan in de loop van juni. De eieren komen na 1 week uit, waarna drie larvale stadia volgen van totaal ongeveer 2 á 3 weken. De eerste twee stadia larven eten in een ordelijke rij van de onderzijde van het blad, dat zij helemaal kunnen skeletteren, het laatste stadium is meer bewegelijk. In tegenstelling tot Plagiodera versicolora eten kevers vanuit de top van de tak naar de basis, en de larven vanaf de basis naar de top. Door verlies van bladmoes kan een jonge aanplant geheel verdorren en afsterven (aantasting wordt "het rood" genoemd). Behaarde gedeeltes (vaak de gehele onderzijde) worden in het algemeen gemeden. Uit Zweeds onderzoek bleek dat de Grauwe wilg (in tegenstelling tot Katwilg) defensief reageerde op een aantasting van de voorjaars kevers door na 3 weken (als de larven aanwezig zijn) sterker behaarde nieuwe bladeren terug te krijgen (Dalin & Björkman 2003). De kevers eten bij massaal optreden ook behaarde gedeeltes, bladknoppen en twijgen. 

 

Naast extra beharing beschermt de plant zich ook met giften, zoals de typische algemene afweerstof van bomen: tannine. Sommige bomen (o.a. Bittere wilg (Salix purpurea L.) en Kraakwilg (S. fragilis L.)) bevatten de speciale afweerstof salicine. De stof is vergelijkbaar met een wrattentinctuur, bijvoorbeeld figuur hiernaast. De larven van P. vulgatissima zijn genoodzaakt van behaarde bladeren te eten, zij kunnen het salicine-derivaat salicortine niet verdragen (Kelly & Curry 1991; zie ook Ahrné (2002) en Liman (2002)).

 

P. vitellinae is in ons gebied de meest primitieve soort (Rank 1999) en het eerste larvale stadium kan echter geen behaarde bladeren eten. Zij eten het blad wel als het geschoren is. De larven die salicine hebben binnen gekregen, kunnen dat omzetten in salicylaldehyde en zich verdedigen door dit af te scheiden uit hun 9 paar borst- en achterlijfsklieren (zie chemische route, met evolutionaire verklaring Kuhn et al. (2004). P. vitellinae kan als enige zelf geen afweerstof maken en is afhankelijk van de afweerstoffen van de planten (Köpf 1996).  Cornelius (1857) nam bij P. laticollis larven waar met en zonder afweerklieren, maar van deze soort is bekend dat zij sympatrisch leven met P. vitellinae en Plagiodera versicolora. Diverse gespecialiseerde roofdieren zijn bekend, zie Chrysomelinae. Voor verpopping laat de larve zich vallen en kruipt enkele centimeters in de bodem onder de boom, waarna de larven zonder te vervellen overgaan in het "voorpop" stadium. Uit de geelwitte poppen komen na 1-2 weken de kevers. Deze generatie legt ook eieren en levert de overwinteren generatie, zelf sterven zij merendeels in de winter. De kevers overwinteren in groepen in holtes van bomen, muren, maar ook in de strooisellaag.

Zie ook overzicht.