VERKLARINGEN
BEGRIPPEN

alpien = in het hooggebergte levend (> 1500 m altitude);

aposematisch = opvallend gekleurd met afschikkende functie;

areaal = totale verspreiding van een soort;

banden = een langwerpig verschil in kleur;

boreaal = in zone van de naaldbomen in Noord-Europa voorkomend, naar het geologische tijdvak genoemd;

disjunctie = een niet aaneensluitend areaal  VOORBEELD;

district = plantensociologische indeling, zie Van der Meijden (1996);

dwaalgast: periodiek waarschijnlijk met voortplantende populaties VOORBEELD;

element = interpretatie van een verspreidingspatroon, voorafgegaan met een geografische naam VOORBEELD;

endofaag = aan de binnenkant een ander organisme opetend;

exofaag = aan de buitenkant een ander organisme opetend;

flagellum = verhard uiteinde van de zaadleider, en rust als langwerpig uitsteeksel van de zacht delen in een penis VOORBEELD;

fototoxisch = giftig worden door invloed van licht VOORBEELD; (zie Fields, et al., 1990).

gestrekt = niet convex;

gewelfd = niet plat maar verheven, tot halfbol;

hoogalpien = in het hooggebergte nabij de sneeuwgrens levend;

inheems = met voortplantende populaties;

laagland = in het laagland levend (0-200 m altitude);

langovaal = ongeveer 1.5 maal langer dan breed;

langwerpig = langer dan 2 maal breed;

multivoltine = meerdere generaties per jaar;

meditteraan = langs de Middellandse Zee voorkomend;

mogelijk = wordt gebruikt i.p.v. waarschijnlijk als het betreffende door slecht één auteur wordt vermeld;

monofaag = het voedsel bestaat uit planten behorende tot 1 genus;

montaan = in het middelgebergte levend (500-1500 m altitude);

oligofaag = het voedsel bestaat uit planten behorende tot 1 familie;

ovaal = tot 1.5 maal langer dan breed

ovipositie = eiafzetting;

ovopaar = reproductie met eiafzetting;

ovoviviparie = de eieren komen in het vrouwtje uit en worden vlak daarna als larven afgezet op de waarplant;

parthenogenetisch = asexuele voortplanting;

polyfaag = het voedsel bestaat uit planten behorende tot meerdere families;

pontisch = ten noorden van de Zwarte Zee (Pontus Euxinus) voorkomend;

potentieel = nooit gevonden in Nederland, wel inheems in Noordwest-Europa VOORBEELD;

recent = na 1950;

region = rijk, biogeografische indeling van de wereld, met kenmerkende planten en dieren;

relict = overblijfsel van het verleden. Van een bepaald voorkomen, door in de loop der tijd geïsoleerd raken van het hoofd-areaal. Wanneer een bepaalde tijd wordt genoemd, waren de dieren in die tijd veel ruimer verspreidt VOORBEELD;

singulier = sporadisch gevonden en waarschijnlijk zonder voortplantende populatie (vergelijk adventief bij planten) VOORBEELD;

spermatheca = theke (G.) = kast, orgaan in vrouwtje waar sperma wordt opgevangen en bewaard VOORBEELD;

sub = lager in status, bij een faunistisch element ten delen ook buiten het betreffende gebied VOORBEELD;

subfossiel = zeer oud overblijfsel van een nog bestaande soort;

submontaan = in het heuvelland of laaggebergte levend (200-500 m altitude);

sympatrisch = samenlevend;

tegmen = (L.) bedekking, Y-vormig segment in mannelijk geslachtsorgaan, dat als gewicht werkt;

thermofiel = warmteminnend;

viviparie = als ovoviviparie, maar daarbij worden de ontwikkelende eieren (embryo's) ook nog gevoed in het vrouwtje;

vermeld = genoemd bij voedselplanten, als dit gegeven betrekking heeft op waarnemingen in het buitenland;

voedselplant = een plant die als voedsel dient;

vondst = vangsteenheid: eventueel van meerdere exemplaren, waarbij verondersteld kan worden dat zij op dezelfde vindplaats en tijd voorkwamen, zodat al deze exemplaren tot eenzelfde bewijs  van voorkomen gerekend kunnen worden;

vroeger = vóór 1900;

waardplant = een plant die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een kever;

waarschijnlijk = wordt gebruikt i.p.v. mogelijk als er meer aanwijzingen zijn.

EXPLANATIONS
NOTIONS

 

alpien = in the high mountains living (> 1500 m altitude);

aposematisch = striking colored with warning function;

areaal = total distribution of a species;

banden = an elongated difference in color;

boreaal = occurring in zone of the conifers in North-Europe (named after the geological period);

disjunctie = a not joining together distribution areaal EXAMPLE;

district = Dutch plant-sociological division, see Van der Meijden(1996);

dwaalgast = periodically probably with propagating populations EXAMPLE;

element = interpretation of a distribution patron, preceded with a geographical name EXAMPLE;

endofaag = eating form the inside another organism;

exofaag =  eating form the outside another organism;

flagellum = molted end of the seedleader, and rest as elongated projection of the soft parts in a penis EXAMPLE;

fototoxisch = become poisonous through influence of light EXAMPLE (see Fields, et al., 1990);

gestrekt = extended: not convex;

gewelfd = vaulted: not flat but raised, until half-sphere;

hoogalpien = in the high mountains near the snowborder living;

inheems = native: with propagating populations;

laagland = in the lowland living (0-200 m altitude);

langovaal  = long oval: approximately 1.5 grind longer than broad;

langwerpig = elongatedly: longer than 2 time broadly;

multivoltine = several generations per year;

meditteraan = along the Mediterranean Sea occurring;

mogelijk = possible: becomes uses instead of probably as the regarding by only one author is mentioned;

monofaag = the food consists of plants belonging to 1 genus;

montaan = in the means mountains living (500-1500 m altitude);

oligofaag = the food consists of plants be part of 1 family;

ovaal = oval: till 1.5 x longer than broad;

ovipositie = the laying of eggs;

ovopaar = reproduction with eggs;

ovoviviparie = the eggs hatch in the female and soon layed as larvae on the plant;

parthenogenetisch = a not-sexual reproduction;

polyfaag = the food consists of plants be part of several families;

pontisch = occurring to north of the Black Sea (Pontus Euxinus) ;

potentieel = potential: never found in the Netherlands, but  native in northwest-Europe EXAMPLE;

recent = after 1950;

region = realm, biogeografische division of the world, with characteristic plants and animals;

relict = remain of the past. Of a fixed prevent, through in the course of the time isolated hit of the head-areaal. When a particular time is named, were the animals in that time has a much more wider spread EXAMPLE;

singulier = sporadic found and probably without propagating population (compare the botanic adventitious plants) EXAMPLE;

spermatheca = theke (G.) = cupboard, organ in female where sperm is caught and kept EXAMPLE;

sub = under: lower in status; forward a faunistic element to parts also indigenous becomes uses instead of the concerning area EXAMPLE;

subfossiel = very old remain of a yet existing species;

submontaan = on hills or layer mountains living (200-500 m altitude);

sympatrisch = living together;

tegmen = (L.) cover, Y-shaped segment in masculine organ that works as a weight;

thermofiel = prefering a warmer climate;

viviparie = as ovoviviparie, but the developing eggs (embryos) are fed also yet in the female;

vermeld = mentioned: named by foodplants, if this given relation has on observations in the foreign country;

voedselplant = foodplant: a plant serves as food;

vondst = discovery: catch unity, possibly by several specimens, by which are supposed can that they on the same location and time prevented, so that all these specimens can become figured till one and the same proof of appearance;

vroeger = previously: before 1900;

waardplant = hostplant, used instead of foodplant, a plant necessary for the development of a beetle (compare foodplant);

waarschijnlijk = probably: used instead of possible when it has more indications.